Op initiatief van de TcV werkgroep ‘Boerenwijsheid’, reageren 10 boerenorganisaties op het programma ‘innovatie op het boerenerf’ van het ministerie van LNV. Met drie uitgangspunten en zeven aanbevelingen vanuit de boerenpraktijk willen ze een belangrijke bijdrage leveren aan kennisontwikkeling, kennisdelen en onderzoek met en voor boeren. Lees de voorstellen hieronder of download de PDF van de brief hier.
Drie uitgangspunten
1. Integraal en pluriform
Een geslaagde transitie naar kringlooplandbouw vergt dat we de integraliteit voorop stellen. Afzonderlijke sporen en beleidsdomeinen moeten met elkaar worden verbonden. Integraliteit op alle niveaus levert ook het inzicht in de samenhang tussen bedrijfsprocessen en tot betere antwoorden voor de praktijk. In deze visie moet landbouw en het bijbehorende kennissysteem worden gezien in relatie tot zijn brede maatschappelijke context: de landbouw als producent van gezond voedsel, als beheerder van kwaliteit van bodem, water en landschappen, als drager van biodiversiteit en zorg voor het klimaat, als dienstverlener op terreinen als zorg, educatie en recreatie en als bestaansbron voor boeren, verwerkers en andere spelers in de keten. Vanuit die brede visie biedt de sector ruimte voor vele nieuwe banen en vormen van werkgelegenheid. De andere kant van integraliteit is ruimte voor diversiteit en pluriformiteit, dus voor alle soorten spelers, modellen en routes die de maatschappelijke doelen en opgaven dichterbij brengen en waarde toevoegen aan de samenleving.
2. Gebiedsgerichte kennisinfrastructuur
Belangrijk is dat de maatregelen die het ministerie met haar programma Innovatie op het Boerenerf ontwikkelt, goed aansluiten op de groeiende beweging naar gebiedsgericht werken. Een gebiedsgerichte aanpak sluit aan op landschappelijke kenmerken, natuurlijke variëteit en culturele eigenheden. De versterking en doorontwikkeling van een landelijk dekkende kennisinfrastructuur van regionaal georganiseerde netwerken is hiervoor cruciaal. Als context zijn deze gebieden direct relevant voor het ontwikkelen van kennis op maat, afgestemd op de specifieke context van bedrijven en regio’s. Denk aan onderwerpen als bodem, landschap, verkaveling, maar ook aan de gebiedseigen manier waarop kennis zich laat verspreiden en aan regiospecifieke aspecten als taal, waarden en sociale verbanden.
3. De boer als innovator en inspirator
Vaak is het boerenerf een laboratorium of lanceerbasis voor vernieuwing, met de boer of boerin als innovator en inspirator. Zo autonoom, eenzaam, onzichtbaar, informeel en risicovol als hun pionierswerk meestal is, zozeer vertegenwoordigt het een potentieel dat structureel onderbenut is. Door boeren beter en meer als innovator en inspirator in te schakelen en te faciliteren, is er veel winst te boeken voor de transitie van het landbouw- én kennissysteem. Boeren met voldoende motivatie om zelf op pad te gaan kunnen met passende ondersteuning hun impact vermenigvuldigen door anderen daarin mee te nemen. Tegelijkertijd kunnen boeren die vooruit willen maar handvaten nodig hebben, samen met collega’s, begeleiders en hun omgeving nieuwe uitdagingen formuleren voor verder onderzoek en hun eigen ontwikkeling.
Zeven aanbevelingen
Vanuit deze 3 uitgangspunten doen wij 7 aanbevelingen onderverdeeld in de thema’s kennisdeling, onderzoek, onderwijs en governance
Kennisdeling
- Boeren leren van boeren met regionale samenwerkingsverbanden als hoeksteen
- Waarde en vergoeding
Onderzoek
3. Agendering en verbinding praktijk, onderzoek en wetenschap
4. Financiering
Onderwijs
- Groen onderwijs: zaaibed voor kringlooplandbouw
- Vakmanschap als inspiratiebron
Governance
7. Boeren mee aan het stuur
Kennisdeling
Ad 1 Boeren leren van boeren en regionale samenwerkingsverbanden als hoeksteen
Boeren stellen vooral veel vertrouwen in hun eigen collega’s bij het opdoen van praktisch toepasbare kennis. Daarin is het vertrouwde sociale verband een sleutelfactor. Denk aan praktijknetwerken, studiegroepen en living labs. De in onze brief genoemde verbanden kunnen hiervoor als basis dienen, naast andere goed werkende regionale samenwerkingsverbanden. Wij adviseren deze verbanden vanuit een landelijk en faciliterend expertisecentrum te gaan ondersteunen en met elkaar te verbinden. Hun collectieve impact is voorts te vergroten door kennisvouchers voor advies en onderzoek niet alleen aan individuele producenten, maar ook aan regionale samenwerkingsverbanden van boeren beschikbaar te stellen, met ruimte voor stapeling. Een belangrijk voordeel van een dergelijke netwerkaanpak is dat het gemakkelijker is hier andere spelers bij te betrekken, zoals actoren uit de wetenschap, natuurbeheer, bepaalde erfbetreders of relevante burgerinitiatieven.
Ad 2 Waarde en vergoeding
Een regionale kennisinfrastructuur is de ideale context voor een integrale aanpak, waarin deelnemers met elkaar waarde creëren voor hun gezamenlijke omgeving. Boeren beschikken over veel relevante kennis over hoe zaken in de praktijk kunnen werken. Het delen van die kennis tussen boeren onderling is afgestemd op hun vraag op specifieke momenten. Onafhankelijke experts, voorlichters en bedrijfscoaches kunnen de leden van deze praktijknetwerken en studiegroepen helpen om te experimenten en te leren. Daarnaast voegen geschikte individuele boeren in de rol van innovator en inspirator hier extra waarde aan toe. Gezien deze waarde pleiten wij ervoor om via een gestructureerde benadering deze boeren ook te belonen voor hun inzet en expertise.
Onderzoek
Ad 3 Agendering en verbinding praktijk, onderzoek en wetenschap
Kennisdoorwerking, zoals genoemd in de brief ‘Innovatie op het boerenerf’, is niet alleen een kwestie van “onderzoek beter aanbieden en beter laten aansluiten bij de wijze waarop boeren leren”. Toegepast wetenschappelijk onderzoek krijgt pas waarde wanneer de onderliggende vragen uit de praktijk zelf afkomstig zijn en generieke innovaties zich op maat laten snijden voor specifieke situaties. In de zoektocht naar kringlooplandbouw in al zijn varianten vormt het boerenerf dan ook een rijke bron voor de agendering en programmering van onderzoeksagenda’s op diverse niveaus. Dit vergt een heroriëntatie op de verhouding tussen erf, onderzoek en wetenschap. Daar hoort ook een uitbreiding van de capaciteit bij om op praktijkniveau vragen en gegevens te verzamelen. Ook is een actualisering nodig van de methodieken voor onderzoek, aangezien de agro-ecologische context een veelheid aan variabelen en dynamische relaties omvat.
Het Groen Kennisnet is in een goede positie om bij te dragen aan het verspreiden van informatie en inspirerende voorbeelden. Maar om wetenschappelijke informatie werkelijk te kunnen vertalen naar ‘warme’, toepasbare kennis en handelingsperspectief, zijn lerende praktijknetwerken en een specifieke begeleiding van het gezamenlijk leren nodig.
Ad 4 Financiering
Onderzoek naar kringlooplandbouw richt zich op meervoudige maatschappelijke waardeontwikkeling in de praktijk. Het overstijgt daarmee het belang van individuele bedrijven of ketenpartijen. Zulk onderzoek vraagt om nieuwe financieringsarrangementen, met eigen bijdragen en voorwaarden die passen bij de financiële draagkracht van de deelnemers. Door onze aanbevelingen te volgen kan het boerenerf in zijn regionale context feitelijk gaan fungeren als het laboratorium voor de landelijke, missiegedreven agenda voor waardeontwikkeling op terreinen als biodiversiteit, bodem, water, klimaat, gezondheid en andere maatschappelijke
doelen. Zo’n strategie zal ook de ontwikkeling van een breed en divers netwerk van regionale proeflocaties in de praktijk moeten ondersteunen. Door naast boeren ook wetenschappers, erfbetreders, ketenpartners, groene scholen/onderwijs, natuur-en milieuorganisaties en burgers te betrekken, kunnen deze proeflocaties een grote stimulans voor het “leren als systeem” zijn.
Onderwijs
Ad 5 Groen onderwijs: zaaibed voor kringlooplandbouw
Om de breedte van het groene onderwijs te laten uitgroeien tot een substantiële kracht voor een meer diverse landbouw is meer nodig dan het aanpassen van het curriculum. Dit vergt binnen het onderwijs veel fundamenteler aandacht voor de cultuurverandering, die de benodigde transitie daarbuiten weerspiegelt. Wij pleiten daarom voor investeringen in onderwijsprogramma’s waarin het integrale perspectief voorop staat, en de landbouw in relatie tot zijn maatschappelijke omgeving op uiteenlopende manieren wordt uitgewerkt. Hiervoor dient zich in potentie een enorme variëteit in bedrijfsmodellen aan gebaseerd op nieuwe teelten en brede bouwplannen, nieuwe vormen van gemengde bedrijven, betere verwaarding van primaire producten, persoonlijke ontwikkeling, sociaal ondernemerschap, persoonlijk leiderschap, en met beleidsthema’s als voedselzekerheid, collectieve gezondheidszorg, eiwittransitie enmaatschappelijke kosten en baten.
Ad 6 Vakmanschap als inspiratie
De bedoelde cultuurverandering vergt naast de traditionele overdracht van kennis en technische kunde ook aspecten van vakmanschap die wezenlijk zijn in de natuurinclusieve en kringlooppraktijk. Daarbij denken wij aan capaciteiten zoals het observeren van ecologische processen, sociale vaardigheden en maatschappelijk ondernemerschap. Om deze als onderwijsdoelen te realiseren is het zaak om onderwijs en de innovatieve praktijk dichter bij elkaar te brengen. Ook hierbij verwijzen wij naar de ervaring en motivatie van boeren die nu al optreden als innovator en inspirator; zij zijn – tegen een passende vergoeding – in te schakelen als docenten en als begeleiders en coaches van stages en praktijkonderwijs op voorbeeldbedrijven en proefboerderijen. Ook oefening in eigentijdse vormen van samenwerking en communicatie, zoals met burgers, lokale voedselondernemers, natuurorganisaties en wetenschappers, hoort hierbij. Hiermee zullen jonge mensen zelf de omslag naar toekomstbestendige voedselpraktijken beter kunnen en ook wíllen maken.
Governance
Ad 7 Boeren mee aan het stuur
Het doordacht inschakelen van het boerenerf als bron voor innovatie en kennisdeling laat zich uiteraard niet alleen door ambtelijke of wetenschappelijke partijen vormgeven en monitoren. Boeren met kennis en ervaring op dit vlak zullen dan ook een prominente rol moeten krijgen in de sturing en governance van de beoogde ontwikkeling. Voorts bevelen wij aan dat boeren, tuinders en andere leveranciers van gegevens zelf onvoorwaardelijk eigenaar van de eigen data moeten blijven. Een ander aandachtspunt is om boeren te ondersteunen om in coöperatief verband op te treden als mede-eigenaars van nieuwe of bestaande praktijkcentra.